Antropologen, sta op!
“We hadden het erg moeilijk met Westerse geestelijke-gezondheidswerkers, die hier onmiddellijk na de genocide toekwamen; sommigen moesten we zelfs vragen om weer te vertrekken. Hun aanpak had niets te maken met buiten zijn, in de zon, waar je je stilaan beter begint te voelen. Er was geen muziek of drumspel dat je bloed weer doet stromen. Ze hadden niet door dat iedereen die dag vrijaf had genomen, zodat de hele gemeenschap samen kon komen om elkaar er bovenop te helpen en weer blij te maken. Ze erkenden niet dat depressie iets invasief en extern is, dat je ook weer kan verdrijven. In plaats daarvan namen ze mensen één voor één in kleine, groezelige kamertjes, waar ze wel een uur moesten zitten praten over de slechte dingen die ze hadden meegemaakt. We moesten hen vragen om te vertrekken.”
Dit zijn de woorden van een Rwandees, die aan de Westerse schrijver Andrew Solomon zijn ervaring met westerse geestelijke gezondheid en depressie vertelt.
De Westerse hulp na de Rwandese genocide was ongetwijfeld lovenswaardig: onmiskenbaar goed bedoeld, professioneel en gebaseerd op onderzoek en ervaring. Maar die ene blinde vlek – de lokale zienswijzen, gevoeligheden en volksaard – maakt het hele hulpprogramma impactloos en frustrerend voor alle partijen. Lokale cultuur en traditie zijn vaak het onderwerp van nieuwsgierigheid en bewondering, maar ze zijn evengoed bron van onbegrip en misverstanden. Patrick Berben, antropoloog en specialist in Indiaanse en Oost-Afrikaans culturen legt de vinger op de wonde en geeft en waardevolle tip voor het Belgische ontwikkelingswerk: “De Belgische ontwikkelingssamenwerking doet te weinig beroep op antropologen; in Nederland gebeurt dat wel. Voor elk project of programma zou vooraf een antropologisch effectenrapport moeten opgemaakt worden.”
Met dank aan diversiteitenverandering.nl
SYLVIE WALRAVENS